Revolutie
Niet alleen moest de economie er weer bovenop geholpen worden, ook de vrijheid en rechtsgelijkheid van de gewone burgers moesten worden bevorderd. Eind 1786 legden minister Calonne en Lodewijk XVI vergaande democratiseringsplannen voor aan een Assemblée des Notables, samengesteld uit leden van de hoge adel, die de plannen afwees. De fantasierijke Compte-rendu au roi van Necker kwam in de Assemblée steeds weer ter sprake: hoe kon men in zó'n korte periode in zó'n diep financieel gat gegraven hebben? Calonne werd voor verspiller en leugenaar uitgemaakt.
Calonne en de koning deden vervolgens indirect beroep op het volk, door het hervormingsplan te publiceren. Het volk bleef ijskoud voor de ideeën die het twee jaar later met geweld zou opeisen. Pogingen om kleinere hervormingen (vooral met betrekking tot de belastingen) voor het Parlement (een adellijke rechtbank, die meende het Volk te vertegenwoordigen) door te drukken, mislukten en mondden uit in een eis om de Staten-Generaal samen te roepen. Het was duidelijk dat de koning zijn macht en prestige verloren was. Één van zijn weinige medestanders, de Graaf van Artois, zijn broer, werd zelfs in het Parlement bedreigd.
Ontgoocheld liet de koning zijn moderniseringsplannen varen: hij stuurde de Assemblée naar huis, gaf toe aan de druk om Calonne te ontslaan, en benoemde de aartsbisschop van Toulouse, Étienne-Charles de Loménie de Brienne, tot minister, met een beperkt en eerder aristocratisch programma. Geconfronteerd met voortdurende parlementaire protesten tegen de hervormingen, gaf ook Brienne toe en implementeerde een lapmiddel: nieuwe leningen, die het Parlement goedkeurde onder voorwaarde dat de Staten-Generaal bijeen werd geroepen. Brienne en de koning joegen adel, hof en kerk (en het volk) nog méér tegen zich in het harnas, onder meer door godsdienstvrijheid toe te staan en te korten op de ruime pensioenen van de hovelingen. De allang smeulende pamflettenoorlog brandde nog heviger los, waarbij de koning als een tiran werd afgeschilderd, en koningin Marie-Antoinette als Madame Déficit ("Mevrouw Tekort") werd genoemd.
De koning gaf de hervormingen niet op. Met justitieminister Chrétien Guillaume de Lamoignon de Malesherbes slaagde hij erin het Parlement van Parijs te hervormen - terugdringen tot zijn rol als rechtbank - en legde opnieuw een juridische hervorming voor (onder meer de afschaffing van de martelingen). Ook werden de modaliteiten van de Samenroeping van de Staten-Generaal voorgelegd: de burgerij (de derde stand) zou evenveel stemmen krijgen als de adel en kerk samen, en er zou samen gestemd worden - de burgerij zou dus aan de macht deelnemen. De hervorming stuitte op hevig protest van het volk, opgezweept door de oude parlementairen en de hoge adel. De kerk weigerde de koning de Vrijwillige Gift. De kredietwaardigheid van de staat verminderde drastisch. De Staat kon zijn rekeningen niet meer betalen.
Uiteindelijk moest de koning Brienne de laan uitsturen ten voordele van de populaire financier Jacques Necker, de enige die de kredietwaardigheid kon terugbrengen. Necker was zó populair dat hij zijn comeback politiek duur liet betalen: voor Necker was het herstel van de rust een voorwaarde om de schuldencrisis op te lossen. Necker liet de Parlementen terugkomen en draaide de juridische hervorming volledig terug. Het volk was uitzinnig van vreugde over de terugkeer van het Parlement en verbrandde in de stad poppen die de nu ontslagen minister van Justitie Malesherbes voorstelden. De ontgoochelde en gedeprimeerde koning trok zich hoe langer hoe meer terug en liet de staatszaken vaak aan de koningin over.
In zijn grootheidswaan na de triomfantelijke terugkeer liet het adellijke Parlement zijn masker vallen: het bepaalde dat de Staten-Generaal volgens de regels van 1612 zou verlopen, de drie Standen gelijke vertegenwoordiging zouden krijgen, en apart zouden stemmen. Daardoor kwam de meerderheid opnieuw bij kerk (Eerste Stand) en adel (Tweede Stand) te liggen. Het volk was ontgoocheld en sommige parlementairen werden met stenen bekogeld. De koning trachtte de beslissing van het Parlement te verbreken door een nieuwe Assemblée des Notables samen te roepen. Maar ook daar spanden kerk en adel samen, en de samenstelling van de Staten-Generaal bleef ongewijzigd. Uiteindelijk deed de koning een derde poging: hij liet zijn regering zelf beslissen om de besluiten van het Parlement en de Assemblée des Notables naast zich neer te leggen, de vertegenwoordiging van de Derde Stand te verdubbelen, en liet zijn besluit gedrukt publiceren. Opvallend was de aanwezigheid van koningin Marie-Antoinette in de regeringsraad. Het was nu duidelijk dat de koning mét de koningin alleen stonden aan de kant van het wispelturige volk en tégen zijn eigen hof, adel en kerk.
Hof, adel en kerk - nu allemaal vijanden van de koning - wachtten dus op de Staten-Generaal, die, naar ze hoopten in hun naïviteit, de koninklijke macht aan banden zou leggen en de oude adellijke feodale voorrechten in ere zou herstellen. De koning zelf hoopte op een oplossing van de patstelling met het Parlement, of de uitschakeling daarvan: toen Necker een Parlementaire delegatie bij de koning introduceerde, zei die: "ik geef aan mijn Parlement geen antwoord; ik zal met de vertegenwoordiging van de Natie overleggen over de maatregelen voor het herstel van de orde en de voorspoed". Lodewijk wist dat de veranderingen die zouden komen fundamenteel zouden zijn, en dat de adellijke muiters van het Parlement daarin geen rol meer zouden spelen.
Opening van de Staten-Generaal op 5 mei 1789 in de Grande Salle des Menus-Plaisirs in Versailles.
Op 5 mei 1789 kwam de Staten-Generaal dan eindelijk samen. Spoedig verzandden de debatten in gekibbel over de manier waarop gestemd moest worden. De adel verzette zich tegen het samen stemmen. Bij verschillende gelegenheden werd de Derde Stand vernederd. De koning, gedeprimeerd (ook al door de dood op 4 juni van zijn oudste zoon Lodewijk Jozef), liet lang betijen en ging niet in op de rechtstreekse toenaderingspogingen van de Derde Stand. Nochtans was de koning op een toppunt van populariteit, en het zou volstaan hebben de hand te reiken aan de Derde Stand om een nieuw staatsbestel te creëren volgens zijn wens. Minister Charles Louis François de Paule de Barentin schermde de koning echter af van de afgevaardigden en de alliantie tussen koning en Derde Stand kwam er niet.
Toen het geduld van de Derde Stand op was, verloor de koning elke controle op de gebeurtenissen. De Derde Stand nodigde de twee andere standen uit om samen een Assemblée te vormen, en een meerderheid van de Eerste Stand, de geestelijkheid, ging hier op in, evenals enkele opportunisten uit de adel, zoals de Hertog van Orléans. De koning (in rouw wegens het overlijden van zijn zoon) liet de zaal sluiten en kondigde een koninklijke zitting af. De nieuwe Assemblée Nationale interpreteerde, wellicht onterecht, de sluiting als een poging van de koning om de Assemblée op te heffen en verplaatste zich naar de kaatsbaan, waar de afgevaardigden op 20 juni een eed - de Eed op de Kaatsbaan - zwoeren dat ze niet uit elkaar zouden gaan vóór ze een Grondwet zouden hebben gestemd.
Calonne en de koning deden vervolgens indirect beroep op het volk, door het hervormingsplan te publiceren. Het volk bleef ijskoud voor de ideeën die het twee jaar later met geweld zou opeisen. Pogingen om kleinere hervormingen (vooral met betrekking tot de belastingen) voor het Parlement (een adellijke rechtbank, die meende het Volk te vertegenwoordigen) door te drukken, mislukten en mondden uit in een eis om de Staten-Generaal samen te roepen. Het was duidelijk dat de koning zijn macht en prestige verloren was. Één van zijn weinige medestanders, de Graaf van Artois, zijn broer, werd zelfs in het Parlement bedreigd.
Ontgoocheld liet de koning zijn moderniseringsplannen varen: hij stuurde de Assemblée naar huis, gaf toe aan de druk om Calonne te ontslaan, en benoemde de aartsbisschop van Toulouse, Étienne-Charles de Loménie de Brienne, tot minister, met een beperkt en eerder aristocratisch programma. Geconfronteerd met voortdurende parlementaire protesten tegen de hervormingen, gaf ook Brienne toe en implementeerde een lapmiddel: nieuwe leningen, die het Parlement goedkeurde onder voorwaarde dat de Staten-Generaal bijeen werd geroepen. Brienne en de koning joegen adel, hof en kerk (en het volk) nog méér tegen zich in het harnas, onder meer door godsdienstvrijheid toe te staan en te korten op de ruime pensioenen van de hovelingen. De allang smeulende pamflettenoorlog brandde nog heviger los, waarbij de koning als een tiran werd afgeschilderd, en koningin Marie-Antoinette als Madame Déficit ("Mevrouw Tekort") werd genoemd.
De koning gaf de hervormingen niet op. Met justitieminister Chrétien Guillaume de Lamoignon de Malesherbes slaagde hij erin het Parlement van Parijs te hervormen - terugdringen tot zijn rol als rechtbank - en legde opnieuw een juridische hervorming voor (onder meer de afschaffing van de martelingen). Ook werden de modaliteiten van de Samenroeping van de Staten-Generaal voorgelegd: de burgerij (de derde stand) zou evenveel stemmen krijgen als de adel en kerk samen, en er zou samen gestemd worden - de burgerij zou dus aan de macht deelnemen. De hervorming stuitte op hevig protest van het volk, opgezweept door de oude parlementairen en de hoge adel. De kerk weigerde de koning de Vrijwillige Gift. De kredietwaardigheid van de staat verminderde drastisch. De Staat kon zijn rekeningen niet meer betalen.
Uiteindelijk moest de koning Brienne de laan uitsturen ten voordele van de populaire financier Jacques Necker, de enige die de kredietwaardigheid kon terugbrengen. Necker was zó populair dat hij zijn comeback politiek duur liet betalen: voor Necker was het herstel van de rust een voorwaarde om de schuldencrisis op te lossen. Necker liet de Parlementen terugkomen en draaide de juridische hervorming volledig terug. Het volk was uitzinnig van vreugde over de terugkeer van het Parlement en verbrandde in de stad poppen die de nu ontslagen minister van Justitie Malesherbes voorstelden. De ontgoochelde en gedeprimeerde koning trok zich hoe langer hoe meer terug en liet de staatszaken vaak aan de koningin over.
In zijn grootheidswaan na de triomfantelijke terugkeer liet het adellijke Parlement zijn masker vallen: het bepaalde dat de Staten-Generaal volgens de regels van 1612 zou verlopen, de drie Standen gelijke vertegenwoordiging zouden krijgen, en apart zouden stemmen. Daardoor kwam de meerderheid opnieuw bij kerk (Eerste Stand) en adel (Tweede Stand) te liggen. Het volk was ontgoocheld en sommige parlementairen werden met stenen bekogeld. De koning trachtte de beslissing van het Parlement te verbreken door een nieuwe Assemblée des Notables samen te roepen. Maar ook daar spanden kerk en adel samen, en de samenstelling van de Staten-Generaal bleef ongewijzigd. Uiteindelijk deed de koning een derde poging: hij liet zijn regering zelf beslissen om de besluiten van het Parlement en de Assemblée des Notables naast zich neer te leggen, de vertegenwoordiging van de Derde Stand te verdubbelen, en liet zijn besluit gedrukt publiceren. Opvallend was de aanwezigheid van koningin Marie-Antoinette in de regeringsraad. Het was nu duidelijk dat de koning mét de koningin alleen stonden aan de kant van het wispelturige volk en tégen zijn eigen hof, adel en kerk.
Hof, adel en kerk - nu allemaal vijanden van de koning - wachtten dus op de Staten-Generaal, die, naar ze hoopten in hun naïviteit, de koninklijke macht aan banden zou leggen en de oude adellijke feodale voorrechten in ere zou herstellen. De koning zelf hoopte op een oplossing van de patstelling met het Parlement, of de uitschakeling daarvan: toen Necker een Parlementaire delegatie bij de koning introduceerde, zei die: "ik geef aan mijn Parlement geen antwoord; ik zal met de vertegenwoordiging van de Natie overleggen over de maatregelen voor het herstel van de orde en de voorspoed". Lodewijk wist dat de veranderingen die zouden komen fundamenteel zouden zijn, en dat de adellijke muiters van het Parlement daarin geen rol meer zouden spelen.
Opening van de Staten-Generaal op 5 mei 1789 in de Grande Salle des Menus-Plaisirs in Versailles.
Op 5 mei 1789 kwam de Staten-Generaal dan eindelijk samen. Spoedig verzandden de debatten in gekibbel over de manier waarop gestemd moest worden. De adel verzette zich tegen het samen stemmen. Bij verschillende gelegenheden werd de Derde Stand vernederd. De koning, gedeprimeerd (ook al door de dood op 4 juni van zijn oudste zoon Lodewijk Jozef), liet lang betijen en ging niet in op de rechtstreekse toenaderingspogingen van de Derde Stand. Nochtans was de koning op een toppunt van populariteit, en het zou volstaan hebben de hand te reiken aan de Derde Stand om een nieuw staatsbestel te creëren volgens zijn wens. Minister Charles Louis François de Paule de Barentin schermde de koning echter af van de afgevaardigden en de alliantie tussen koning en Derde Stand kwam er niet.
Toen het geduld van de Derde Stand op was, verloor de koning elke controle op de gebeurtenissen. De Derde Stand nodigde de twee andere standen uit om samen een Assemblée te vormen, en een meerderheid van de Eerste Stand, de geestelijkheid, ging hier op in, evenals enkele opportunisten uit de adel, zoals de Hertog van Orléans. De koning (in rouw wegens het overlijden van zijn zoon) liet de zaal sluiten en kondigde een koninklijke zitting af. De nieuwe Assemblée Nationale interpreteerde, wellicht onterecht, de sluiting als een poging van de koning om de Assemblée op te heffen en verplaatste zich naar de kaatsbaan, waar de afgevaardigden op 20 juni een eed - de Eed op de Kaatsbaan - zwoeren dat ze niet uit elkaar zouden gaan vóór ze een Grondwet zouden hebben gestemd.
De koning in Revolutionair Frankrijk
Uit de retoriek van de nieuwe Assemblée was meteen duidelijk dat er een nieuw staatsbestel gecreëerd was, waarin alle macht zich samenbalde in de Wetgevende macht. De Uitvoerende macht en deRechterlijke macht waren vanaf nu ondergeschikt aan de Assemblée, die vond dat ze als vertegenwoordigers van de Natie een onbeperkte legitimiteit had. Het nieuwe bestel was helemaal anders dan hetabsolutisme van het Ancien Régime, waarin verschillende krachten (koning, Parlementen, Adel, Kerk, de onwrikbare fundamentele wetten) elkaar controleerden. Hier was een totalitair regime in de maak, dat door geen enkele macht in balans werd gehouden. In de Assemblée zouden retoriek, demagogie en opbod spoedig de haantjes aan de macht brengen. Wie het niet eens was met de luidst roependen, werd meteen als "vijand van het volk" beschouwd, hetgeen bijvoorbeeld afgevaardigde Joseph Martin-Dauch al van de eerste zitting mocht meemaken - toen hij de eed niet wilde zweren moest hij door een achterdeur vluchten om aan zijn collega's te ontkomen. Spoedig werd de misdaad van majesteitsschennis vervangen door die van Natie-schennis. De Terreur vanaf 1792 was het eindstadium van deze onbeperkte macht.
Koning Lodewijk XVI
De geschokte koning sprak op 23 juni de vergadering toe: een mengsel van toegevingen en afkeuringen. Hij eiste dat de Standen weer apart zouden vergaderen. Maar de Assemblée wilde niet wijken. Tijdens de zitting kwam Necker niet opdagen, en na afloop vernam de koning dat Necker ontslag had genomen. Een woedende menigte kwam tot bij het paleis betogen, en de koningin nam het initiatief Necker te vragen op zijn beslissing terug te komen, wat deze dan ook deed, onder toejuichingen van het volk. Maar Necker kon de onlusten, die al maanden aan de gang waren, niet doen ophouden.
De koning verbeet de vernederingen. Hij wilde evenwel de orde herstellen en trok troepen samen rond Parijs. Maar in plaats van te wachten tot de troepen positie hadden ingenomen, ontsloeg hij Necker en een aantal andere ministers, en installeerde een kabinet van de Harde Lijn, onder baron Louis Auguste Le Tonnelier de Breteuil.
De voorafgaande jaren had de economische politiek van liberalisatie de economie sterk doen groeien. In Parijs had zich een arm industrieel proletariaat gevestigd, dat in precaire toestand verkeerde, en bereid was rellen te schoppen. Het was niet moeilijk voor agitatoren - onder meer wordt de hand van de hertog van Orléansvermoed - om het grauw op te zwepen tot gewelddaden. Vanaf het einde van de regering De Brienne waren er constant onlusten; tijdens de tweede termijn van Necker vrijwel permanent. De zeer strenge winter van 1788-’89 veroorzaakte een grote hongersnood in het land. Ook de oogsten van 1789 waren slecht, dus een nieuwe hongersnood werd gevreesd.
De rellen verergerden, en de troepen (die onder invloed van revolutionaire toespraken vaak verbroederden met het grauw) konden het gepeupel niet meester. Op 14 juli veroverde een menigte op geweld beluste relschoppers het Hôtel des Invalides - een wapenarsenaal - en maakte geweren en kanonnen buit. Zij trokken naar deBastille om kruit te veroveren, en vermoordden de gouverneur van de Bastille Bernard-René de Launay, een officier, en de provoost op beestachtige manier. Hun hoofden werden op pieken gestoken.
De staat stortte in elkaar: politiek, sociaal, economisch. Toen overal in het land onlusten uitbraken, plunderingen plaatsvonden, de belastinginners en koninklijke intendanten verjaagd of vermoord werden, had de Assemblée geen antwoord dan een reeks moties, die onder meer de belastingen illegaal verklaarden en de adellijke voorrechten afschaften. Voor de Uitvoerende Macht werden geen modaliteiten beslist: men bekommerde zich niet om de koning. Nogmaals werd een regering-Necker geïnstalleerd, maar Necker slaagde er niet in om geld te lenen. In plaats van met de koning samen te werken om de totale instorting te stuiten, bekommerden de Afgevaardigden zich om belangrijkere dingen: zij stemden de Verklaring van de rechten van de mens en de burger. De Staat kan niet meer lenen noch belastingen heffen. Parijs heeft geen brood meer. De Assemblée stemt, onder voortdurend onderling ruziën, bedreigen, intimideren, de ene gewichtige beslissing na de andere. Het staatsapparaat om die beslissingen uit te voeren - bemand door de adel - is er niet meer. De adel emigreert naar de Oostenrijkse Nederlanden of de Duitse Staten, al vanaf de val van de Bastille.
De broodtocht naar Versailles door de Parijse vrouwen, op 5 oktober 1789
Op 5 oktober van dat jaar werd vanuit Parijs een mars gehouden om "de bakker, de bakkersvrouw en het bakkerszoontje" op te halen en naar Parijs te brengen. Bedoeld werd dat de massa de koninklijke familie in Parijs wilde hebben. Men ging ervan uit dat als de koning in de stad was, er zeker geen hongersnood zou zijn. De mars van de vrouwen van Parijs (de meute bestond uit vrouwen van het gewone volk en mannen met jurken aan) begon naar Versailles. De koning negeerde edelen die aanboden om het volk onder de voet te lopen en liet niet op het volk schieten.
Toen de meute bij het paleis was aangekomen, werd de zeer explosieve situatie gesust door de Markies De la Fayette (aanvoerder van de garde) en de groep besloot zich terug te trekken voor de nacht. Er waren wel afgevaardigden van de meute uitgenodigd om met de koning te praten over brood maar eenmaal in Versailles, overdonderd door de weelde van het paleis, konden deze afgevaardigden geen woord meer uitbrengen.[bron?] Midden in de nacht kwam de groep toch weer terug en bestormde het paleis via een open gelaten hek. Er zijn aanwijzingen dat de Hertog van Orléans, Filips van Orléans (1747-1793), neef van de koning, maar diens grote vijand, voor de bestorming en het openlaten van het hek, verantwoordelijk was.
De groep drong het paleis binnen en moordde de Zwitserse garde uit. Doel was de koningin, Marie Antoinette, te doden. Doordat de garde de meute lang genoeg ophield, wist zij te ontsnappen. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op en de volgende dag verliet de familie en het hele hof het Kasteel van Versailles. Ze namen toen hun intrek in het Tuilerieënpaleis in Parijs.
Hoewel de Assemblée de koning beroofd had van vrijwel alle prerogatieven - hij leidde nog de Buitenlandse Zaken en benoemde de ministers, maar was niet eens hoofd van de administratie of het leger - werd het Lodewijk nog gegund een schitterende hofhouding te voeren, in het belang van Frankrijks prestige. Toen, een jaar na de bestorming van de Bastille, het hervormde leger een parade hield in Parijs (Fête de la Fédération), werd de koning uitzinnig toegejuicht. Machtiger dan een absolute vorst ooit was geweest, weer in de volksgunst, bevrijd van adel, Kerk, Parlement, hofintriges, en met minister Necker wanhopig machteloos en steeds minder populair, had Lodewijk de Assemblée kunnen afzetten. Graaf de Mirabeau raadde de koning aan naar Rouen uit te wijken en vandaar uit een Verklaring te publiceren - eenstaatsgreep. De revolutionair Antoine Barnave schreef achteraf over de populariteit van de koning in 1790 "als de koning toen van de situatie geprofiteerd had, waren wij verloren geweest". De koning greep deze kans echter niet.
De Assemblée heeft veel geld nodig om uit de chaos te geraken, en vindt dit uiteindelijk door de bezittingen van de Kerk te confisqueren. In afwachting van de geleidelijke en ordelijke liquidatie wordt een Caisse gecreëerd die assignaten uitgeeft, papieren geld dat in feite een vordering is op de liquidatie van de kerkelijke bezittingen. Door te veel assignaten in omloop te brengen veroorzaakte de Assemblée een hyperinflatie. De kerk werd geherstructureerd en de priesters en bisschoppen moesten een eed van trouw aan de Natie zweren. Kloosterorden werden afgeschaft. Wie geen eed zwoer, mocht geen priesterambt uitoefenen. Kardinaal Bernis, ambassadeur in Rome, beïnvloedde de Paus - tegen de wil van de koning - om elk vergelijk met Frankrijk onmogelijk te maken. De Paus veroordeelde de nieuwe regeling in strenge termen en bracht daardoor de vrome Lodewijk XVI in gewetensnood. Wanneer hij probeert tijd te winnen voor een vergelijk met Rome, wordt hij bedreigd door een woedende massa. Het grauw wordt steeds agressiever, opgezweept door agitatoren en de laster van de rioolpers. Wanneer de koning probeert van de Tuilerieën naar het kasteel van Saint-Cloud te gaan voor een uitje, wordt zelfs deze kleine verplaatsing tegengehouden door het bewapend tuig. De Gardes-Françaises, die voor zijn veiligheid moeten instaan, sympathiseren met het grauw en de koninklijke koets moet terugkeren. De koning is effectief gevangene in de Tuilerieën
Koning Lodewijk XVI
De geschokte koning sprak op 23 juni de vergadering toe: een mengsel van toegevingen en afkeuringen. Hij eiste dat de Standen weer apart zouden vergaderen. Maar de Assemblée wilde niet wijken. Tijdens de zitting kwam Necker niet opdagen, en na afloop vernam de koning dat Necker ontslag had genomen. Een woedende menigte kwam tot bij het paleis betogen, en de koningin nam het initiatief Necker te vragen op zijn beslissing terug te komen, wat deze dan ook deed, onder toejuichingen van het volk. Maar Necker kon de onlusten, die al maanden aan de gang waren, niet doen ophouden.
De koning verbeet de vernederingen. Hij wilde evenwel de orde herstellen en trok troepen samen rond Parijs. Maar in plaats van te wachten tot de troepen positie hadden ingenomen, ontsloeg hij Necker en een aantal andere ministers, en installeerde een kabinet van de Harde Lijn, onder baron Louis Auguste Le Tonnelier de Breteuil.
De voorafgaande jaren had de economische politiek van liberalisatie de economie sterk doen groeien. In Parijs had zich een arm industrieel proletariaat gevestigd, dat in precaire toestand verkeerde, en bereid was rellen te schoppen. Het was niet moeilijk voor agitatoren - onder meer wordt de hand van de hertog van Orléansvermoed - om het grauw op te zwepen tot gewelddaden. Vanaf het einde van de regering De Brienne waren er constant onlusten; tijdens de tweede termijn van Necker vrijwel permanent. De zeer strenge winter van 1788-’89 veroorzaakte een grote hongersnood in het land. Ook de oogsten van 1789 waren slecht, dus een nieuwe hongersnood werd gevreesd.
De rellen verergerden, en de troepen (die onder invloed van revolutionaire toespraken vaak verbroederden met het grauw) konden het gepeupel niet meester. Op 14 juli veroverde een menigte op geweld beluste relschoppers het Hôtel des Invalides - een wapenarsenaal - en maakte geweren en kanonnen buit. Zij trokken naar deBastille om kruit te veroveren, en vermoordden de gouverneur van de Bastille Bernard-René de Launay, een officier, en de provoost op beestachtige manier. Hun hoofden werden op pieken gestoken.
De staat stortte in elkaar: politiek, sociaal, economisch. Toen overal in het land onlusten uitbraken, plunderingen plaatsvonden, de belastinginners en koninklijke intendanten verjaagd of vermoord werden, had de Assemblée geen antwoord dan een reeks moties, die onder meer de belastingen illegaal verklaarden en de adellijke voorrechten afschaften. Voor de Uitvoerende Macht werden geen modaliteiten beslist: men bekommerde zich niet om de koning. Nogmaals werd een regering-Necker geïnstalleerd, maar Necker slaagde er niet in om geld te lenen. In plaats van met de koning samen te werken om de totale instorting te stuiten, bekommerden de Afgevaardigden zich om belangrijkere dingen: zij stemden de Verklaring van de rechten van de mens en de burger. De Staat kan niet meer lenen noch belastingen heffen. Parijs heeft geen brood meer. De Assemblée stemt, onder voortdurend onderling ruziën, bedreigen, intimideren, de ene gewichtige beslissing na de andere. Het staatsapparaat om die beslissingen uit te voeren - bemand door de adel - is er niet meer. De adel emigreert naar de Oostenrijkse Nederlanden of de Duitse Staten, al vanaf de val van de Bastille.
De broodtocht naar Versailles door de Parijse vrouwen, op 5 oktober 1789
Op 5 oktober van dat jaar werd vanuit Parijs een mars gehouden om "de bakker, de bakkersvrouw en het bakkerszoontje" op te halen en naar Parijs te brengen. Bedoeld werd dat de massa de koninklijke familie in Parijs wilde hebben. Men ging ervan uit dat als de koning in de stad was, er zeker geen hongersnood zou zijn. De mars van de vrouwen van Parijs (de meute bestond uit vrouwen van het gewone volk en mannen met jurken aan) begon naar Versailles. De koning negeerde edelen die aanboden om het volk onder de voet te lopen en liet niet op het volk schieten.
Toen de meute bij het paleis was aangekomen, werd de zeer explosieve situatie gesust door de Markies De la Fayette (aanvoerder van de garde) en de groep besloot zich terug te trekken voor de nacht. Er waren wel afgevaardigden van de meute uitgenodigd om met de koning te praten over brood maar eenmaal in Versailles, overdonderd door de weelde van het paleis, konden deze afgevaardigden geen woord meer uitbrengen.[bron?] Midden in de nacht kwam de groep toch weer terug en bestormde het paleis via een open gelaten hek. Er zijn aanwijzingen dat de Hertog van Orléans, Filips van Orléans (1747-1793), neef van de koning, maar diens grote vijand, voor de bestorming en het openlaten van het hek, verantwoordelijk was.
De groep drong het paleis binnen en moordde de Zwitserse garde uit. Doel was de koningin, Marie Antoinette, te doden. Doordat de garde de meute lang genoeg ophield, wist zij te ontsnappen. De gebeurtenissen volgden elkaar nu snel op en de volgende dag verliet de familie en het hele hof het Kasteel van Versailles. Ze namen toen hun intrek in het Tuilerieënpaleis in Parijs.
Hoewel de Assemblée de koning beroofd had van vrijwel alle prerogatieven - hij leidde nog de Buitenlandse Zaken en benoemde de ministers, maar was niet eens hoofd van de administratie of het leger - werd het Lodewijk nog gegund een schitterende hofhouding te voeren, in het belang van Frankrijks prestige. Toen, een jaar na de bestorming van de Bastille, het hervormde leger een parade hield in Parijs (Fête de la Fédération), werd de koning uitzinnig toegejuicht. Machtiger dan een absolute vorst ooit was geweest, weer in de volksgunst, bevrijd van adel, Kerk, Parlement, hofintriges, en met minister Necker wanhopig machteloos en steeds minder populair, had Lodewijk de Assemblée kunnen afzetten. Graaf de Mirabeau raadde de koning aan naar Rouen uit te wijken en vandaar uit een Verklaring te publiceren - eenstaatsgreep. De revolutionair Antoine Barnave schreef achteraf over de populariteit van de koning in 1790 "als de koning toen van de situatie geprofiteerd had, waren wij verloren geweest". De koning greep deze kans echter niet.
De Assemblée heeft veel geld nodig om uit de chaos te geraken, en vindt dit uiteindelijk door de bezittingen van de Kerk te confisqueren. In afwachting van de geleidelijke en ordelijke liquidatie wordt een Caisse gecreëerd die assignaten uitgeeft, papieren geld dat in feite een vordering is op de liquidatie van de kerkelijke bezittingen. Door te veel assignaten in omloop te brengen veroorzaakte de Assemblée een hyperinflatie. De kerk werd geherstructureerd en de priesters en bisschoppen moesten een eed van trouw aan de Natie zweren. Kloosterorden werden afgeschaft. Wie geen eed zwoer, mocht geen priesterambt uitoefenen. Kardinaal Bernis, ambassadeur in Rome, beïnvloedde de Paus - tegen de wil van de koning - om elk vergelijk met Frankrijk onmogelijk te maken. De Paus veroordeelde de nieuwe regeling in strenge termen en bracht daardoor de vrome Lodewijk XVI in gewetensnood. Wanneer hij probeert tijd te winnen voor een vergelijk met Rome, wordt hij bedreigd door een woedende massa. Het grauw wordt steeds agressiever, opgezweept door agitatoren en de laster van de rioolpers. Wanneer de koning probeert van de Tuilerieën naar het kasteel van Saint-Cloud te gaan voor een uitje, wordt zelfs deze kleine verplaatsing tegengehouden door het bewapend tuig. De Gardes-Françaises, die voor zijn veiligheid moeten instaan, sympathiseren met het grauw en de koninklijke koets moet terugkeren. De koning is effectief gevangene in de Tuilerieën
De vlucht, de oorlog en het einde van zijn regering
In de winter van 1790-91, moegetergd door de extreme posities van de Assemblée, de bedreigingen en de gewelddadige betogingen bij de Tuilerieën, vatte Lodewijk een vluchtplan op. Hij wilde vanuit de citadel van Montmédy, vanuit een machtspositie, de Assemblée onder druk zetten om zijn posities te matigen (in het bijzonder de agressieve anti-kerkelijke elementen in de Assemblée) en een grondwettelijke, evenwichtige plaats te laten aan de Uitvoerende Macht - een constitutionele monarchie. Een belangrijke factor was overigens het overlijden in april 1791 van de graaf de Mirabeau, die de koning in het zadel wilde houden als hoofd van een constitutionele monarchie. In juni van dat jaar vluchtten Lodewijk en zijn familie incognito richting Montmédy, maar bij de plaats Varennes-en-Argonnewerden ze door de postmeester Jean-Baptiste Drouet op de 21e ontmaskerd, tegengehouden en vernederd teruggevoerd naar Parijs. De rioolpers maakte gul gebruik van het incident om de haat tegen de koning aan te wakkeren.
De Assemblée was geschrokken en een monarchistische meerderheid kwam er uiteindelijk toe de koning een zekere plaats in het staatsbestel te geven, en toe te staan 1200 lijfwachten zelf te organiseren. De onder voogdijstelling van de clerus werd uit de grondwet geschrapt, maar bleef van kracht. In ruil voor deze aanpassingen accepteerde de koning uit vrije wil de Constitutie en werd Constitutioneel monarch.
Er werden opnieuw verkiezingen gehouden en een Assemblée Législative trad aan. Een andere politieke configuratie. De adel werd vrijwel uitgewist. De Assemblée splitste zich op in een gematigde vleugel (Feuillants), een deel "onbeslisten", de girondijnen, en de rabiate jacobijnen (montagnards, sansculotten). In de nieuwe assemblée was geen sympathie voor de koning. Girondijnen en jacobijnen streefden naar een nieuwe, republikeinse grondwet.
Voor de girondijnen was oorlog een oplossing. De financiële chaos (de hyperinflatie veroorzaakt door assignaten, het papiergeld) zou tijdelijk opzij kunnen gezet worden, de koning zou verdacht kunnen worden van collaboratie met de vijand en, in geval van veroveringen, zouden de veroverde gebieden geplunderd kunnen worden ten voordele van de staatskas. De koning was het niet eens, maar bood geen weerwerk tot het uiterste - hij rekende erop dat het chaotische Franse leger na een paar nederlagen zijn toevlucht tot hemzelf zou zoeken, opdat hij als Sterke Man de situatie zou redden.
Op 9 augustus 1792 maakten de Parijse sansculotten gebruik van de dreigende nadering van het Oostenrijkse leger om de burgemeester en het gemeentebestuur van Parijs af te zetten en te vervangen door een "Commune insurrectionnelle", een eerste deel van een gewelddadige staatsgreep. Op 10 augustus 1792 werden deTuilerieën bestormd en geplunderd, waarna de koning en zijn familie in het oude Tour du Temple gevangen werden gezet. Het oproer was goed voorbereid: de gardes-françaises die het paleis moesten bewaken, keerden zich tegen de Zwitserse lijfwachten. De Commune had nu de macht daadwerkelijk in handen, en beschikte blijkbaar over de Gardes-Françaises. De Assemblée werd gedwongen de Koning af te zetten (wat zij wettelijk niet kon doen, tenzij in een aantal grondwettelijk voorziene gevallen), zich te ontbinden en een nieuwe grondwetgevende vergadering, de Nationale Conventie, te doen verkiezen.
De Assemblée was geschrokken en een monarchistische meerderheid kwam er uiteindelijk toe de koning een zekere plaats in het staatsbestel te geven, en toe te staan 1200 lijfwachten zelf te organiseren. De onder voogdijstelling van de clerus werd uit de grondwet geschrapt, maar bleef van kracht. In ruil voor deze aanpassingen accepteerde de koning uit vrije wil de Constitutie en werd Constitutioneel monarch.
Er werden opnieuw verkiezingen gehouden en een Assemblée Législative trad aan. Een andere politieke configuratie. De adel werd vrijwel uitgewist. De Assemblée splitste zich op in een gematigde vleugel (Feuillants), een deel "onbeslisten", de girondijnen, en de rabiate jacobijnen (montagnards, sansculotten). In de nieuwe assemblée was geen sympathie voor de koning. Girondijnen en jacobijnen streefden naar een nieuwe, republikeinse grondwet.
Voor de girondijnen was oorlog een oplossing. De financiële chaos (de hyperinflatie veroorzaakt door assignaten, het papiergeld) zou tijdelijk opzij kunnen gezet worden, de koning zou verdacht kunnen worden van collaboratie met de vijand en, in geval van veroveringen, zouden de veroverde gebieden geplunderd kunnen worden ten voordele van de staatskas. De koning was het niet eens, maar bood geen weerwerk tot het uiterste - hij rekende erop dat het chaotische Franse leger na een paar nederlagen zijn toevlucht tot hemzelf zou zoeken, opdat hij als Sterke Man de situatie zou redden.
Op 9 augustus 1792 maakten de Parijse sansculotten gebruik van de dreigende nadering van het Oostenrijkse leger om de burgemeester en het gemeentebestuur van Parijs af te zetten en te vervangen door een "Commune insurrectionnelle", een eerste deel van een gewelddadige staatsgreep. Op 10 augustus 1792 werden deTuilerieën bestormd en geplunderd, waarna de koning en zijn familie in het oude Tour du Temple gevangen werden gezet. Het oproer was goed voorbereid: de gardes-françaises die het paleis moesten bewaken, keerden zich tegen de Zwitserse lijfwachten. De Commune had nu de macht daadwerkelijk in handen, en beschikte blijkbaar over de Gardes-Françaises. De Assemblée werd gedwongen de Koning af te zetten (wat zij wettelijk niet kon doen, tenzij in een aantal grondwettelijk voorziene gevallen), zich te ontbinden en een nieuwe grondwetgevende vergadering, de Nationale Conventie, te doen verkiezen.